Biografieën

Spelagoog, speldidacticus en spelmethodicus

Als opleider/lesgever/trainer probeert Max Koops in kaart te brengen welke aspecten aan een bepaald vraagstuk/probleem voor de belangrijkste betrokkenen kleven,. Hij verzamelt de relevante informatie, scheidt hoofdzaken van bijzaken en stelt prioriteiten. Met scherp observeren van de feiten - zonder er een waardeoordeel of duiding aan te geven - bepaalt hij de essentie van het probleem en kiest voor een sterke vereenvoudiging om het probleem op te lossen.
Zijn betekenis als spelagoog/speldidacticus/spelmethodicus moet worden gezien vanuit de optiek van wat leerlingen, studenten, leraren/leraressen lichamelijke opvoeding en spelers/sporters bij hem beleefd, geleerd en ontwikkeld hebben. Voor vele afgestudeerden, waaronder zeer bekenden zoals Louis van Gaal, Roelant Oltmans en Andries Jonker, was hij een voorbeeld als ‘leermeester' tijdens hun opleiding.
Opvallend bij Koops was de manier waarop hij omging met de begrippen techniek, didactiek en methodiek.

Koops beschreef een speltechniek volgens een vaste cyclus: het positioneren, de uitgangshouding, het verloop van de actie, de nabeweging en de eindhouding. Alle elementen in deze cyclus kunnen vragen om een technische aanwijzing of om een correctie. Het gaat daarbij dus om de inhoud van de actie: het antwoord op de ‘WAT-vraag'.

Het didactisch vermogen van leerkrachten, trainer of coach moet altijd bezien worden vanuit zijn kennis, vaardigheden en attituden.
De kwaliteiten van Max Koops zaten in de manier waarop hij met ‘power' en passie, verbaal en nonverbaal, zijn spelboodschap overbracht. Hij accentueerde daarbij het spectrum van waarnemen en handelen bij jonge kinderen. In zijn manier van het ‘optimaliseren van onderwijsleerprocessen' stond het ‘monkey see, monkey do'-principe centraal. Voor de instructie werd dat vertaald naar ‘plaatje, praatje, daadje', met daarop volgend ‘controle, correctie, controle'.

Zonder plaatje, hetzelfde daadje
Enkele keren per jaar geeft Max les aan een groep van basisschool 'De Zwaluw' in Nes aan de Amstel. Op verzoek van de juf wordt het dit keer hockey.
Tijdens Max zijn voorbeeld ('plaatje') laat hij zien dat hij tijdens de ‘speelhouding' zijn billen laag zijn en hij vraagt aan de kinderen waar je thuis wel eens zó laag zit. Een van de kinderen antwoordt: ‘Op de WC'. Max geeft het kind een compliment en vraagt wie een ander woord weet voor ‘WC'. Een ander kind roept ‘toilet'. Daarop vraagt Max of iemand nog een ander woord kent, maar er komt geen antwoord. Vervolgens vertelt hij dat mensen in Amstelveen ook wel eens 'plee' zeggen. Dus dan kan iemand hockeyen in de plee-houding . Die ‘playhouding' gaat hij dan ook met de leerlingen doen.
Een jaar later wordt Max weer geconfronteerd met diezelfde groep. De sticks staan klaar als de kinderen binnenkomen en Max hoort ze zeggen: ‘We gaan meteen beginnen in de plee-houding'.

Na één lesje hockey is een jaar later de plee-houding blijkbaar niet vergeten . Koops is niet zo van aanpassingen van materialen, gekunstelde methodes, circusvoorstellingen etc. Een goed voorbeeld waar een beleving aan vast zit, is voor hem vele malen beter.

Het methodisch denken in het spelonderwijs betekent volgens Koops het voortdurend maken van keuzes: soleren of combineren; variëren in tempo, richting, afstand, ruimte en druk; denken in verschillende, in zwaarte oplopende weerstanden. Het zijn deze ‘gevleugelde principes' van Koops die leerlingen, studenten en cursisten leerden inzetten na observaties en analyses.
Ook in agogisch opzicht heeft Koops zijn verdiensten in het spelonderwijs. Hij liet mensen kennisnemen van het denken over de leeftijdskenmerken van jonge kinderen, pubers en volwassenen. Hij liet hen nadenken over het gedrag en de psyche van de leden van de doelgroep om zo te proberen inzicht te creëren in de rol die de hersenen spelen bij het leren van motorische vaardigheden. Hij ontwikkelde bij zijn leerlingen/studenten/leraren lichamelijke opvoeding inzicht in de manieren waarop kinderen, pubers en jongvolwassenen leren in een ‘speelse en sportieve' context.
Het spreekt voor zich dat Koops bij het geven van een antwoord op de WAT- en de HOE-vraag' niet vergeet de spelers of cursisten elke keer duidelijk te maken WAAROM voor iets moet wordt gekozen. En mocht het resultaat van het waarom-wat-hoe-proces niet zijn zoals verwacht, dan behoort voor elke lesgever de eerste belangrijkste actie een stevige zelfreflectie te zijn: ‘Wat deed ik niet goed?'.

Over Max Koops in Foppe, portret van een bijzonder gewoon mens (Dam, 2011)
‘Op de trainerscursus van de KNVB heeft hij (Foppe de Haan) te maken met Siem Plooyer, een aanhanger van de Duitse School. Nu maakt hij kennis met Max Koops, in die tijd docent aan de academie voor lichamelijke opvoeding in Amsterdam. Dat was een wereld van verschil.
Siem Plooyer deelde alles in hokjes. Individueel beginnen met de bal, daarna in tweetallen, drietallen en dan pas de positiespelletjes. Van Koops heb ik geleerd eerst naar het geheel te kijken. Tegenwoordig zouden ze zeggen: door de trainer moet eerst het spel goed gelezen worden en op basis daarvan maak je oefenstof.
Door Koops heb ik oog gekregen voor de verbanden tussen verschillende sporten. En hij heeft mij geleerd hoe belangrijk het is om naar de mens achter de sport te kijken'.
Playkids Pinoké (speelse opbouw hockey).

Playkids Pinoké (speelse opbouw hockey)

Catcher tijdens zijn afscheidsmiddag aan de ALO (1990).

Als catcher

Cover publicatie ’Hockey’.

Cover publicatie ’Hockey’

Medewerker aan de Twentse studiedagen (KVLO-project hockey).

Inspirerend workshopleider (2001)