Op de jaarlijkse (gilde)feesten (koppermaandag) van de typografen werden zelf geschreven gedichten voorgedragen en toneelstukjes opgevoerd.
Croesen bracht die ervaring mee en zette bijvoorbeeld, als secretaris van Vereeniging van gymnastiek-onderwijzers in Nederland, het jaarverslag van 1878-1879 volledig op rijm.
Croesen ontpopte zich in de gymnastiekwereld, waar veel verenigingen een eigen turnlied hadden, dan ook als dichter van vele stoere vrolijke, en (toen) populaire, turnliederen. Hij maakte tal van huldebetonen in de vorm van gedichten en (welkomst)liederen die ‘tintelden van levenslust en van liefde voor de gymnastiek’ (Van der Boom, 1916). Die hommages werden gemaakt:
Voor feestnummers van verenigingen of cluborganen;
Bij jubilea van personen (zoals N.J. Cupérus) en turnverenigingen (zoals D.G.V. Hygiëa en G.V. Kracht en Vriendschap uit Amsterdam);
Voor uitvoeringen en (jaar)vergaderingen van verenigingen en bonden.
Zo werd in 1889 bij het Tijdschrift van het Nederlandsch Gymnastiek Verbond een lied van Croesen gevoegd. Het bondsbestuur stelde voor om dat lied zowel vanwege ‘… de woorden als de muziek …’ voortaan als Bondslied te beschouwen. Later (1901/1902) droeg Croesen nog een liederenbundel op aan het NGV en in 1908 maakte hij nog een ‘Triomflied’ bij het 40-jarig bestaan van het NGV.
Een verzameling van de liederen van Croesen werd in 1882 uitgegeven.