In 1974 bracht toenmalig PPR-minister Van Doorn de Nota Sportbeleid uit. Daarmee diende zich een nieuwe fase in het rijkssportbeleid aan, zoals Van den Heuvel en Van der Poel in 1999 terugblikkend concluderen (Bottenburg in 2002). De beleidsvisie typeert Crum als 'waarschijnlijk het meest stevige standpunt dat de rijksoverheid ooit op sportgebied heeft ingenomen' (Crum en De Leeuw, 1974). De ideeën van Crum (mede door zijn oriëntatie in de Duitse sportliteratuur) en de inhoud van de Nota Sportbeleid wijken af van de verlangens van de georganiseerde sport (zie nota Sport 70). Het beleidsterrein wordt aanzienlijk breder – van topsport tot recreatieve sportactiviteiten – geformuleerd en de nota ziet het totale sportbeleid als een gedeelde verantwoordelijkheid van overheid en sportorganisaties. De rijksoverheid dient zich te richten op alle Nederlanders en haar aandacht niet meer te beperken tot de randvoorwaarden voor verenigingssporters. Naast de gereglementeerde wedstrijdsport en recreatiesport in verenigingsverband wilde het rijk alternatieve vormen van sport en recreatie realiseren. Het ministerie was niet alleen meer dienstbaar aan (sport)belangenorganisaties, maar formuleerde een eigen beleidsdomein en beleidsdoel met oog voor informaliteit, spontaniteit, losheid, vrijblijvendheid en vrijwilligheid.
De nieuwe beleidskoers paste bij de sociaaldemocratische spreidingsvisie van het kabinet Den Uyl (1973-1977). Het ministerie van CRM werkte in feite de tijdgeest van de vroege jaren zeventig (arbeid en prestatie zouden hun dominantie verliezen ten opzichte van vrije tijd en ontspanning) concreter uit. Niet de topsport is de focus, maar alle mensen moesten de gelegenheid krijgen om te gaan sporten en recreëren, daarin niet gehinderd door vastliggende (sport)kaders. Sturing van overheidswege moest daarbij helpen. Tevens is de nota te interpreteren als een zekere weerstand tegen instituten (zoals de sportbonden) met monopolieposities. Het reeds aangeduide boekje Keerpunt in sport (1974) ademt dezelfde tijdgeest. In 1991 legitimeert Crum in zijn Over de versporting van de samenleving opnieuw de hierboven getypeerde beleidsopties door een gedurfde analyse van de tendensen in de samenleving