De ontwikkeling van het ILO verliep in zes perioden.
De start (1918-1939)
De personen op de groepsfoto (zie kolom hiernaast, derde foto van boven) waren betrokken bij het pas opgerichte ILO. Vermoedelijk waren het cursisten uit de jaargang 1921-1922. De eerste klas telde toen acht leerlingen, de tweede zeven en de derde tien. Ze volgden zo'n veertien lessen, waarvan een groot deel . De lestijden waren onregelmatig, er was geen eigen gebouw en alle docenten waren parttimers.
Theorie had betrekking op kennis van het menselijk lichaam, methodiek en 'algemene ontwikkeling'. Bij het onderwijs bestond een intensieve samenwerking met de Universiteit Groningen. Hoogleraren vormden grotendeels het ILO-bestuur. Dat het Groningse instituut voor de oorlog relatief klein bleef had twee oorzaken: het vak had weinig aanzien ten opzichte van de leervakken en het aantal opleidingsplaatsen elders was groot. Ook in Leeuwarden, Deventer en Apeldoorn werd een opleiding tot leraar LO aangeboden.
Vallen en opstaan (1940-1954)
Ondanks de capitulatie bestond het eerste studiejaar in 1940-1941 uit vijftien jongens en vier meisjes. Om de lessen te kunnen volgen, fietsten de leerlingen de hele stad door. Van het Stadspark voor groot-terreinspel of atletiek naar het 'Tehuis' in het Lutkenieuwstraatje voor een uur theorie. Vervolgens naar het gymzaaltje aan de Kapteynlaan, in het noorden van de stad. En dan vier kilometer in zuidelijke richting, naar het Helperbad voor zwemlessen.
Op 23 januari 1941 werd in het Helperbad een studentenvereniging opgericht die kort daarop de naam Mesacosa kreeg. Deze naam is een verkorting van . Op de clubavonden werden aanvankelijk 'nuttige' lezingen over de lichamelijke opvoeding afgewisseld met gezelligheidsbijeenkomsten. Ook op het sportieve vlak liet Mesacosa van zich horen. In 1949 deed een team mee aan de Nederlandse volleybalkampioenschappen te Amsterdam.
In de pas (1955-1969)
In de hoogconjunctuur halverwege de jaren vijftig groeide de vraag naar pas afgestudeerden. Het perspectief op een baan én de toegenomen maatschappelijke waardering voor sport en bewegen, leidde tot een . 'Leerlingen' werden 'studenten' en het driejarig programma maakte plaats voor een vierjarig curriculum.
In september 1960 werd het splinternieuwe gebouw aan de Verzetsstrijderslaan betrokken. De was bedoeld voor 120 studenten. Acht jaar na ingebruikname telde de ALO 370 studenten. Dit betekende wederom veel fietsen door de stad.
Uit de pas (1970-1986)
De opleiding baseerde zich op
Groenmans
pedagogisch georiënteerde theorie als legitimering van sportgericht handelen. Het docentencorps zag sport als middel om veelzijdig te leren bewegen. Het pedagogisch belang werd getypeerd als ontmoeting, plezier en gezondheid in het kader van motorisch leren. Studenten én leerlingen gingen elkaar ondersteunen in bepaalde rollen (helper/coach, regelaar/scheidsrechter) en gaven sturing aan het eigen leerproces. Ook het sociale aspect in de lichamelijke opvoeding werd geaccentueeerd. Een item dat landelijk speelde en resulteerde in het ‘
BOK project’.
Vanaf eind jaren zeventig nam
nascholing
een grote vlucht. Thema's waren onder meer 'zelfstandig leren werken' en 'motorisch leren'.
De studenten fietsten inmiddels elke week gemiddeld negentig kilometer naar de verschillende accommodaties. Daarnaast waren vernieuwingen in het onderwijs, onder rector Jan Bos en con-rector
Jan Kan
, reden voor nieuwbouw aan de Van Swietenlaan. De door
Roel Westerhof
ingevoerde
onderwijsinnovaties zoals didactische practica, differentiatieprogramma's en teamteaching bij bewegingsdidactiek gaven de studenten een eigentijdse opleiding en bevorderden bij vele opleiders het samenwerkend leren.
Op weg naar het keerpunt (1987-1999)
Tot 1986 was de ALO bestuurlijk ondergebracht in een stichting. In 1986 kwam daar een einde aan en maakte de ALO voortaan deel uit van de Rijkshogeschool Groningen, de voorloper van de Hanzehogeschool. Daarmee kwam een einde aan een zelfstandig bestaan. Het aantal studenten nam verder toe tot ruim 600 in 2000.
De ingezette veranderingen in het opleidingsprogramma leidden tot een steeds sterkere tussen theorie en praktijk. Begin jaren negentig werd een gezamenlijk gedragen opleidingsconcept werkelijkheid. Een ontwikkelingsplan gaf de lijn voor de komende jaren aan. In dit proces werden vele modules en leermiddelen ontwikkeld en tussen 1990 en 1995 verschenen 66 vakpublicaties. In die tijd bestond nog een aantal in het vierde jaar. Later werd daar het vierdejaars LIO-traject aan toegevoegd
Versterkt verder in een breed Hanze Instituut voor Sportstudies (2000-heden)
In 2000 startte een nieuwe opleiding: Sport, Gezondheid & Management. Vanaf dat moment vielen alle opleidingen onder het Instituut voor Sportstudies. Het studentenaantal steeg tot 1.350 in 2009 en alle studenten konden lid worden van Mesacosa. Met de aanstelling van lectoren vanaf 2002 kreeg ook het praktijkgerichte onderzoek een impuls.
Na de eeuwwisseling werd de bachelor-master/minor-majorstructuur in het hoger onderwijs ingevoerd die zorgde voor een sterk veranderende opzet en vele keuzemogelijkheden voor de student. In 2005 werd een gemeenschappelijke propedeuse ingevoerd na een positieve tweede visitatie van Sportstudies. Vanaf 2008 vormen een gemeenschappelijk propedeuseteam, een MT, een Sportmanagementteam, een Sportgezondheidsteam, een OBP-team en een ALO-team het personeelsbestand van het Instituut voor Sportstudies (zie foto). Alle opleidingen werden samengebracht in een nieuwe accommodatie op de Zernike Campus. Binnen de ALO werd de longitudinale programmaopbouw (in 'vakken') helemaal losgelaten en ging men in werken.
Bovenstaande ontwikkeling verliep onder tal van
verantwoordelijke leidinggevenden.
Het (2002-2006) werd ingesteld om professionalisering te stimuleren binnen de (aanstaande) beroepsgroep sportmanagers. Dit leidde tot fundamentele verbeteringen van het curriculum binnen de major Sportmanagement en bredere kennisverspreiding naar de beroepsgroep.
Het is eind 2007 ingesteld om praktijkgericht onderzoek (terreinen sport, bewegen en gezondheid) te initiëren, waarbij docenten en studenten hun onderzoekscompetenties kunnen ontwikkelen. Het lectoraat Sportwetenschap functioneert daarbij als intermediair tussen enerzijds de beroepspraktijk, de bedrijven en instellingen in de regio, en anderzijds de gespecialiseerde kennisinstellingen, zoals de Rijksuniversiteit Groningen en het UMCG. Om het praktijkgericht sportonderzoek te faciliteren, werd de nieuwe accommodatie op de Zernike Campus toegerust met moderne meet- en analysefaciliteiten (sports field lab).
Binnen het lectoraat Sportwetenschap zijn .
Literatuurverwijzingen
- Faber, K. (2018). De ziel van de ALO Groningen. 100 jaar Sportstudies. Groningen, eigen uitgave, 42 p.
- Mombarg, B. (2003). Wat bewoog hen? De ALO Groningen 1918-2003: Deel 1918-1939, 7 p.; Deel 1940-1954, 31 p.; Deel 1955-1969, 69 p.; Deel 1970-1986, 103 p.; Deel 1987-1999, 141 p.
- Timmers, E. (2009). De ontwikkeling van het (beter) leren bewegen en sporten op school van 1970 tot 2010. Nieuwegein: Arko Sports Media, 146 p.
Externe Links
Auteurs: Harold Hofenk (versie 2012)
Jo Lucassen (versie 2019)
Film gemaakt t.g.v. het 100-jarig bestaan in 2018 van het Instituut voor Sportstudies