Niels Lommen werd geboren op 27 september 1929 in Amsterdam, als zoon van een Deense moeder en een Nederlandse vader. Na de Hogere Burgerschool (1949) en het vervullen van zijn militaire dienstplicht studeerde hij aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam (1952-1955). Daar volgde hij aansluitend de (1955-1957) in combinatie met een baan als leraar Lichamelijke Opvoeding aan de Neutrale Schoolvereniging Gooiland te Bussum (1955-1956) en aan de Werkplaats Kindergemeenschap Kees Boeke te Bilthoven (1956-1960). Daarna was hij van 1960 tot 1974 verbonden aan het Gemeentelijk Gymnasium te Hilversum.
In 1991 behaalde Lommen - met de hoogste lof - het licentiaat in de Lichamelijke Opvoeding aan de Vrije Universiteit in Brussel. Hij heeft er niet lang van kunnen genieten: 8 november dat jaar overleed hij in Hilversum.
Theorie is de basis voor je vak
Lommen verdiepte zich het liefst in de theorie van zijn vakgebied en droeg deze graag uit. Dat deed hij allereerst als docent in de geschiedenis en algemene theorie van de lichamelijke opvoeding aan de
ALO-Amsterdam
(1958-1988). Later volgde een docentschap in de algemene theorie en didactiek van de lichamelijke opvoeding aan de
Haagse Academie voor Lichamelijke Opvoeding
(1974-1977). Ondanks zijn liefde voor de gymnastiek vond Lommen brede theoretische kennis (geschiedenis, grondslagen en stelselkennis) de beste basis voor het handelen in de praktijk. Bovendien meende hij dat deze kennis noodzakelijk was om legitimatie te kunnen geven aan het vak lichamelijke opvoeding. Voor zijn veelal praktisch ingestelde studenten was dit weleens lastig. Niettemin eiste hij van hen altijd volledige inzet. Gezien zijn afkomst is het niet verwonderlijk dat Lommen geïnteresseerd was in de LO uit Denemarken en de andere Scandinavische landen. Hij organiseerde, vaak samen met zijn collega Otto Sanders, voor de studenten van de ALO-Amsterdam naar deze landen.
Briljant geleerde en begenadigd schrijver
Van 1973 zat Lommen in de congres- en organisatiecommissie van het 18e ICHPER-congres (International Council for Health en Physical Education, Recreation) dat in 1975 plaats vond in Rotterdam. Twee jaar later (1977) moest hij zich tijdelijk om gezondheidsredenen uit het docentschap terugtrekken. Het was vervolgens niet verwonderlijk dat hij de meeste tijd zou doorbrengen waar slechts een enkeling in de lichamelijke opvoeding dat doet: in de studeerkamer. Daar leefde hij op, verdiepte zich in zijn boeken en zette zijn gedachten op papier. Gedurende zijn loopbaan produceerde Lommen voor
Lichamelijke Opvoeding en het toenmalige
Richting. Ook daaruit bleek zijn eruditie, belezenheid en kennis, die hem tot een briljant theoreticus in de wetenschap van de lichamelijke opvoeding maakte.
Bijzondere cultuur-historische publicaties
Ten behoeve van het 125-jarig bestaan van de KVLO in 1987 schreef Lommen, samen met
Peter Kramer
, het standaardwerk de
Geschiedenis van de lichamelijke opvoeding in Nederland
(Jan Luiting Fonds, nr. 44). In hetzelfde jubileumjaar (1987) verscheen van zijn hand
Wegbereiders van de lichamelijke opvoeding deel I (Gymnastiek, turn en spelonderwijs in Europa) (Meppel: Ten Brink). Twee jaar later volgde deel II (Van een gymnastiek, turn en spelonderwijs naar een bewegings- en sportspelonderwijs). De uitgaven zijn uniek vanwege hun cultuurhistorische oriëntatie. De ontwikkelingen binnen de lichamelijke opvoeding, waaronder ook de sport, worden namelijk steeds geduid binnen de bredere maatschappelijke stromingen van hun tijd. Twee jaar na het tweede deel van
Wegbereiders verscheen
de Geschiedenis van de Wereldgymnaestrada.
Vooruitziende blik
Lommen was van 1970 tot eind 1991 lid van de redactie van
Lichamelijke Opvoeding
. Bij zijn afscheid van de ALO-Amsterdam, verscheen een interview met hem in ‘De Groene’, zoals het vakblad toen eenvoudigweg genoemd werd. Hij verwoordde toen duidelijk welke richting het onderwijs in lichamelijke opvoeding op moest gaan:
‘Ik denk, dat we ons sterk moeten oriënteren op de sportspelen. Daarbij hoort een instructief-didactische vervroeging willen wij iets bereiken. Daarmee bedoel ik, dat de basisvaardigheden reeds in het basisonderwijs dienen te worden aangereikt en aangeleerd. Op een speels-instructieve wijze. Tussen basis- en vervolgonderwijs is in vele opzichten geen aansluiting, eer kortsluiting. Vanzelfsprekend betekent dit ook vakonderwijs minimaal vanaf 8 jaar, maar liever gedurende de hele basisschool. Daarna keuzemogelijkheden inbouwen vanaf 15-16 jaar. De leerling moet een keuze kunnen maken op basis van wat hij verworven heeft en vanuit interesse. Met behulp van een instructief-didactische vervroeging, de overgang van basis- naar vervolgonderwijs vooral met het oog op de motorische leerprocedure meer aansluitend en vloeiend te laten verlopen.’ (Beenen, 1988).
Over één aandachtspunt was hij erg stellig en toonde hij eveneens een vooruitziende blik: op de basisschool moet les worden gegeven door vakleerkrachten.
Literatuurverwijzingen
- Beenen, J. (1988). In gesprek met Niels Lommen. Lichamelijke Opvoeding, 15, p. 726-727.
- Beenen, J. (1991). In memoriam Niels Lommen. Lichamelijke opvoeding, 17, p. 819.
- Kramer, J.P. (1991). Afscheid van een vriend van de lichamelijke opvoeding. Lichamelijke opvoeding, 18, p. 840.
Auteur: Hans Dijkhoff