In de tweede helft van de 19e eeuw waren het voornamelijk medici die wezen op het belang van een goede houding voor de gezondheid. Het gezondheids- en heilgymnastisch uitgangspunt was sterk aanwezig in het
Zweedse Stelsel
van gymnastiek. Deze 'hygienisch-correctieve' (houdings)gymnastiek sloeg aan in andere landen, maar kwam onder druk te staan in .
In de lichamelijke opvoeding in Nederland kwam het houdingsprobleem rond 1930 sterk in de aandacht vanuit het systeem van de
Oostenrijkse School
. In de systematiek waren geformuleerd en was houdingsopvoeding dominant opgenomen via twee (van de vier) werkdoelen, te weten .
Tegen deze achtergrond, en na intensieve bestudering van wetenschappelijke (met name medische) literatuur, publiceerde
J.M.J. Korpershoek
tussen 1946 en 1948 een viertal artikelen waarin de menselijke houding en de houdingsopvoeding centraal stonden. In 1951 werden de artikelen gebundeld uitgegeven in
Het houdingsprobleem in de lichamelijke opvoeding. Jo Korpershoek ging in de artikelen uitgebreid in op de wijze waarop deze thematiek binnen de gymnastische systemen (ook in andere landen) werd benaderd, geaccentueerd en geproblematiseerd. Hij sprak zich uit over criteria voor een goede houding en de grenzen en speelruimte daarbij, over de betekenis voor de ligging en functie van de organen, over de 'arbeidgeschikheid' van het bewegingsapparaat en over het beoordelen van de menselijke houding vanuit esthetisch oogpunt.
Korpershoek kreeg veel erkenning voor zijn publicaties over het houdingsprobleem. Zijn deskundigheid was echter veel breder, getuige de diversiteit aan onderwerpen waar hij over publiceerde. Omdat Korpershoek oog had voor alle mogelijke aspecten van de lichamelijke opvoeding en zijn
vele publicaties voorzag van wetenschappelijke documentatie was hij volgens
G. Groenman
'de eerste man van de wetenschap van de lichamelijke opvoeding'.
Korpershoek was een gepassioneerd bestuurder en tijdens zijn langdurige voorzitterschap van de KVLO heeft hij
zeer strijdbaar het totale belang van lichamelijke opvoeding in de lesurentabellen in alle vormen van onderwijs verdedigd. Zijn 'basisfilosofie' is te herleiden uit zijn tientallen speeches, talrijke brieven, vele artikelen en zijn standaardwerk.
Doel en plaats der lichamelijke opvoeding onder de huidige cultuuromstandigheden: Biologisch-Paedagogische Beschouwingen (1926).
Korpershoek zag de mens als biologisch verschijnsel en als cultuurproduct, maar tevens als cultuurproducent en als een in een gemeenschap levend individu. De premisse van Korpershoek is dat bij de mens tekorten ontstaan als geen correctie plaatsvindt door fysiologische inspanning en spierarbeid ter stimulering van groei. Die aandacht voor het
in de lichamelijke opvoeding werd na het overlijden van Jo Korpershoek (1967) en het verdwijnen van de invloed van de Oostenrijkse School langzaam minder. In de tweede helft van de 20e eeuw is het hygiënisch-correctieve, al dan niet in combinatie met het esthetische, terug te vinden in de ritmische conditionering, algemene conditieoefeningen (spierversterkende, lenigmakende en rekkingsoefeningen) en vormen van fitness.
Stokvis en Van Hilvoorde (2008) tonen aan dat de huidige fitnessindustrie met 'werken aan het eigen lichaam' en 'jezelf fit houden' deels een verzelfstandiging is van het idee dat lichamelijke opvoeding medisch-biologisch kan worden gemotiveerd. Dat was precies de legitimering van Korpershoek. Maar in de 21e eeuw is het gezondheidsmotief voor bewegen van de lichamelijke opvoeding voor een groot deel verschoven naar de sportwereld.
De benadrukking van gezondheid als vitale capaciteit, de corrigerende invalshoek op de lichaamshouding en de esthetiek vinden we in het huidige onderwijs dan ook nauwelijks meer terug. De leraar LO is terughoudend met een oordeel en probeert, binnen en buiten de lessen, subjectieve kenmerken van de houding te onderscheiden van objectieve (rugafwijkingen, ademhalingsstoornissen etc.). Fysiotherapie en MRT bewijzen in voorkomende gevallen dan betere diensten.
Suggesties voor doorstuderen
- Büchner, H.J.F. en Tilborg, C.G.A.T. van (1997). Visies in beweging: opleidingsconcept ALO-Tilburg. Tilburg: Fontys Hogescholen, p. 12.
- Kramer, J.P. (1962). De geschiedenis van de Vereniging van leraren en onderwijzers in de lichamelijke opvoeding in Nederland. In: Bakker, M.C., Kramer, L.D.E.J., Land, A.A., Rijsdorp, K. en Schmüll, D.H. (red.) 1962). Honderd jaar Lichamelijke Opvoeding. 1862-1962. Gedenkboek van de Vereniging van Leraren en Onderwijzers in de Lichamelijke Opvoeding in Nederland. S.l., p. 66-75.
Literatuurverwijzingen
- Bukh, N. (1930). Primitieve gymnastiek (bewerking van G. Pront). Haarlem: Tjeenk Willink
- Dekkers, M. (2006). Lichamelijke oefening. Amsterdam/Antwerpen: Contact.
- Graafland, N.M. (1953). De archieven spreken, 25 jaar stroomopwaarts. Uitgave van de secretaris van de Vereniging van Leraren in de Lichamelijke Opvoeding in Nederland.
- Hébert, G. (1920). L'éducation physique ou l'entrainement complet par la méthode naturelle. Paris: Vuibert.
- Korpershoek, J.M.J. (1926). Doel en plaats der lichamelijek opvoeding onder de huidige cultuuromstandigheden. Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar.
- Korpershoek, J.M.J. (1951). Het houdingsprobleem in de lichamelijke opvoeding, een viertal studies. Utrecht: Jan Luiting Fonds.
- Kramer, J.P. (1967). Keur uit het werk van Johannes Martinus Jacobus Korpershoek. Utrecht: Jan Luiting Fonds.
- Stokvis, R. en Hilvoorde, I. van (2008). Fitter, harder & mooier. De onweerstaanbare opkomst van de fitnesscultuur. Amsterdam: De Arbeiderspers.
- Hildebrandt V.H., Chorus, A.M.J. en Stubbe, J.H. (red.) (2010). Trendrapport Bewegen en gezondheid 2008-2009. Leiden: TNO, Kwaliteit van Leven.
- Beenen, P., Bosch, F. en Hofenk, H. (2018). Healthy Ageing zet de transitie in. In Lichamelijke Opvoeding, 106e, nr. 5, p.14-15.
Auteur: Bram Donkers (versie 2012 en 2019)
De oefentherapeut CESAR-MENSENDIECK (Bron: VvOCM)