Stegeman(2001) en Meinberg vatten de praktische vertaling als volgt samen:
- de onderwijspraktijk wordt onvoldoende door de Bildungstheoretische didactiek geïnspireerd en krijgt onvoldoende handvatten aangereikt, met de beruchte theorie-praktijkkloof als gevolg;
- het ontbreekt de Bildungstheoretische concepten aan de nodige realiteitszin, ze zijn te idealistisch, de concrete problemen in de onderwijspraktijk worden niet gezien;
- de achterliggende antropologie richt zich op tijdloze componenten, beroept zich op een ‘unvergängliche Natur des Menschen und der Leibeserziehung’;
- de ontwerpen zijn onvoldoende maatschappijbetrokken, ze zijn blind voor de maatschappelijke verhoudingen;
- er is sprake van een functionele Bildungsopvatting: uitgangsstelling is dat het doen van de lichaamsoefening de veronderstelde vormingseffecten automatisch oproept;
- de onderzoeksmethoden zijn die van de hermeneutiek en de fenomenologie; daarmee wordt het bestaande gelegitimeerd en de heersende ideologie geaccepteerd.