Carl Christian Friedrich Gordijn
startte in 1947, daartoe gestimuleerd door zijn latere promotor J. Waterink, het
Christelijk Instituut voor Lichamelijke Opvoeding
als onderdeel van de Vrije Leergangen van de VU. Hieruit ontstond in 1952 de Christelijke Academie voor Lichamelijke Opvoeding (CALO), waarvan Gordijn tot 1969 rector was. Deze academie kan gezien worden als de bakermat voor Gordijns invloed op de Nederlandse lichamelijke opvoeding.
Vanuit de CALO ontwikkelde Gordijn zich als de luis in de pels van het 'establishment' van de lichamelijke opvoeding. In 1948 wees hij, in het artikel
De lichamelijke opvoeding scheef in het rijtje, de termen 'lichaamsoefeningen' en 'lichamelijke opvoeding' af en lanceerde hij '
bewegingsonderwijs' als de aanduiding voor het schoolvak. In zijn dissertatie
Bewegingsonderwijs in het Onderwijs- en Opvoedingstotaal (1958) nam hij op niet mis te verstane wijze afstand van de destijds vigerende opvattingen (bijvoorbeeld die van de
Oostenrijkse School
). Daarmee werd hij de aanvoerder van een kleine revolutionaire groep, die zich verzette tegen opvattingen die binnen de KVLO en de andere academies de overhand hadden. Heel lang leek die strijd een kansloze te zijn. Het andere kamp zag in Gordijn niet meer dan een provocateur, een betweter en een dwarsligger. Niet zelden werden Gordijn en zijn CALO verguisd.
Binnen de CALO werd Gordijn ervaren als een charismatisch inspirator. Dat had alles te maken met de wijze waarop hij als rector omging met studenten en docenten. Zijn grote kracht lag in zijn directe omgang, zijn visie en zijn beeldende en overtuigende verhalen. Velen raakten in de ban van zijn kijk op bewegende kinderen en zijn visie op opvoeding en onderwijs. Ook raakten zij onder de indruk van zijn speciale belangstelling voor mensen die op de een of andere manier buiten de boot vielen.
Op grond van zijn religieuze overtuiging ging Gordijn uit van de oerverbondenheid tussen de mens en zijn wereld. Voortbouwend op het gedachtegoed van onder meer
Buytendijk
en Merleau-Ponty ontwikkelde hij zijn ''; een opvatting die pedagogisch-didactisch perspectiefrijk zou blijken te zijn. Gordijn zag menselijk bewegen als een wijze van zinvol betrokken zijn op de wereld om ons heen. Die bewegingsopvatting opende het venster om opvoeding en onderwijs te zien als 'introductie in de menselijke betekeniswereld, tot daadwerkelijke betrokkenheid op de wereld'. En tevens om het bewoonbaar maken van bewegingssituaties te zien als de essentie van het bewegingsonderwijs.
Niet onvermeld mag blijven dat in het werk van Gordijn vaak bijzondere aandacht voor de gehandicapte mens naar voren kwam. En evenmin dat in zijn publicaties maatschappijkritiek (verzet tegen de 'tirannie van de nuttigheid' en tegen 'de eisen van de economische groei') een regelmatig terugkerend thema was.
Gordijns theorie van het bewegingsonderwijs had weliswaar een stevig antropologisch fundament, maar zij bleef te veel hangen in een personalistische 'Bildungstheorie'. Ze was maatschappelijk naïef en kreeg methodisch te weinig handen en voeten om echt tot verandering in de praktijk van de lichamelijke opvoeding te leiden. Gordijn was zich daarvan bewust. Hij zag zijn bewegingsonderwijstheorie als een voorlopig resultaat en als 'onaf'.
Nadat hij in 1969 de CALO verliet om gewoon hoogleraar te worden aan de Vrije Universiteit bleef hij in regelmatig contact met een groepje CALO-methodiekdocenten. Hij stimuleerde hen te komen tot een praktisch bruikbare uitwerking van de theorie van het bewegingsonderwijs. Die contacten duurden voort tot ver in de jaren 80. Op dezelfde wijze gaf hij vanaf 1971 tot aan zijn vervroegd emeritaat in 1974 zijn medewerkers in de vakgroep Bewegingsagogiek, binnen de nieuw opgerichte
Interfaculteit Lichamelijke Opvoeding
stimulans en ruimte om te werken aan een kritische en constructieve didactiek van het bewegingsonderwijs. Op beide fronten werden substantiële vorderingen gemaakt. Op de CALO kristalliseerden de methodisch vernieuwende inzichten van de '
Arnhemse School' zich uit. Inzichten die geleidelijk meer en meer ingang vonden in de praktijk van de Nederlandse lichamelijke opvoeding; ook buiten de kring van aan de CALO opgeleiden. Vanuit de didactieksectie van de vakgroep Bewegingsagogiek verscheen in de jaren 70 en 80 een reeks publicaties die het '
kritisch-constructieve bewegingsonderwijsconcept
' verbreiden. Bovendien kwamen afgestudeerden van die sectie op invloedrijke posities binnen bijvoorbeeld de KVLO, het Instituut (voorheen Stichting) voor Leerplanontwikkeling (SLO) en een aantal academies.
Concluderend: ofschoon Gordijn zelf op directe wijze niet innoverend was voor de onderwijspraktijk, is hij dat via zijn leerlingen zeker wel geweest. Vandaag de dag is de term 'bewegingsonderwijs' algemeen aanvaard als vakaanduiding en zijn veel didactische en methodische noties die, althans ten dele, hun oorsprong bij Gordijn vonden wijd verbreid. Bovendien krijgen de intuïtieve inzichten van Gordijn aangaande het leren en onderwijzen van bewegen meer en meer empirische steun vanuit op de ecologische psychologie gebaseerd onderzoek (Crum, 2004).
Suggesties voor doorstuderen
Literatuurverwijzingen
- Gordijn, C.C.F. (1948). De lichamelijke opvoeding scheef in 't rijtje. De Christelijke School, 1, pp. 432-437.
- Gordijn, C.C.F. (1958). Bewegingsonderwijs in het onderwijs- en opvoedingstotaal. Kampen: Kok.
- Crum, B.J. (1975). Tussen bewegingsleer en vakdidactiek; een interactionistische fundering van bewegingsonderwijs. In: B.J. Crum (red.). Bewegen is leven (liber amicorum voor C.C.F. Gordijn), pp. 38-50. Baarn: Bosch & Keuning.
- Crum B.J. (2004). Retrospectief Respect – Over de actualiteit van enkele Gordijniaanse noties. In: P. Heij & G. van Driel: Retrospectief Respect, pp. 14-26. Nijverdal: 't Web.
- Verweij, K. (2002). Indrukken van Gordijn. Nijverdal: 't Web.
Auteur: Bart Crum (versie 2012 en 2018)
Filmportret (IKOR 1971) van Carl Gordijn. Bron: Beeld en geluid. Licentiegever: E.O.