Dat de CALO, dankzij de grote betrokkenheid van haar medewerkers op de ontwikkeling van het vakgebied, een eigen identiteit in de Nederlandse bewegingscultuur heeft, bewijst de aanduiding 'de Arnhemse School' in de vakliteratuur. Aanvankelijk kende men de CALO vooral door de richtinggevende publicaties van Carl Gordijn, waarin hij zich afzette tegen biologisch georiënteerde bewegingsmodellen. Het 'zich bewegen' als kwaliteit van het mens-zijn is de essentie. Dankzij die kwaliteit is het geven van onderwijs in bewegen of het verzorgen van (bewegings)therapie vertrekpunt, waarbij dat bewegen als een vorm van zich gedragen wordt gezien, dat in zijn context beïnvloed kan worden. Dit dialogische uitgangspunt heeft Gordijn uitgewerkt in 'de leer van het menselijk zich bewegen'. De daarmee samenhangende didactische handelingstheorie start dus vanuit dit gezichtspunt. In de jaren zestig en zeventig zorgen R.M. Bloem
en J.C. van Asch voor een praktische uitwerking, later volgt op deelgebieden een theoretische heroriëntatie door B.J. Crum,J.W.I. Tamboer
en P. Meerdink, en een praktische uitwerking door #37 O. Loopstra, G.W. van den Berg, C.R. Maan en G. van Driel
met zogenaamde betekenisgebieden.P. Heij
promoveerde in 2006 op de pedagogische doordenking van dat dialogische uitgangspunt. Van de huidige (derde) generatie deed vooral C.A. Hazelebach
onvermoeibare pogingen om praktijk en theorie bij elkaar te houden. Het bewegingsonderwijs (oorspronkelijke benaming van Gordijn) wordt alom gerespecteerd om haar visie en toepasbaarheid.