Tijdens de Restauratiepolitiek (1815-1840) beschouwden de Pruisische autoriteiten het verenigingsturnen van F.L. Jahn als 'opruiend' en 'staatsgevaarlijk'. Dat was namelijk geënt op de beginselen van de Franse Revolutie (vrijheid, gelijkheid en broederschap). Op instigatie van Von Metternich (Oostenrijkse staatskanselier) nam de Pruisische regering maatregelen, waaronder een verbod van het 'Jahnse ' ('Turnsperre', 1820-1842).
A. Spieß (1810-1858) ontwierp daarna het 'Schulturnen' dat de goedkeuring van de Pruisische koning kreeg; ook omdat Spieß zijn schoolgymnastiek een militair-propedeutische functie gaf. Vanuit een mechanistisch-analytisch standpunt ging hij uit van de bewegingsmogelijkheden in de gewrichten. Door de geconstrueerde oefeningen te variëren, te combineren, te verbinden en af te wisselen creëerde hij een zeer groot oefenarsenaal. Volgens Spieß was zijn 'Schulturnen', nodig om het lichaam te verzorgen en te oefenen om zodoende een goed geoliede machine te krijgen. Alleen dan kon het de door de superieure geest en wil gegeven 'bevelen' uitvoeren. Hij streefde het ontwikkelen van gezondheid, gehoorzaamheid, discipline, zelfbeheersing, tucht, moed en onderschikking na. Doelstellingen die naadloos aansloten bij de heersende opvattingen van de toenmalige gezagsdragers. Spieß beschreef zijn opvattingen in .
A. Maul (1828-1907) en O. Jaeger (1828-1912; stok- en staafoefeningen) completeerden het Duitse stelsel. Maul (erelid van de Nederlandsche Gymnastiek-Onderwijzers-Vereeniging) maakte aanpassingen op didactisch-methodisch niveau en had oog voor de praktische kant van de schoolgymnastiek. Hij had , onderscheidde in het leerproces en hanteerde in zijn leerproces drie principes: oefeningen splitsen in onderdelen; afwisseling in de oefeningen en variatie in de wijze van oefenen.
Na de
onderwijswet
van 1863 (gymnastiek verplicht als vak op de middelbare scholen) kreeg de methode Spieß steeds meer invloed in Nederland. Het verdrong daarmee het 'Jahnse turnen' maar functioneerde in de praktijk dikwijls slecht. Hoewel J.S. Disse, L.D. Labberté en S. van Aken (
Beknopte methodiek, 1891) in vanaf 1886 een praktische basis legden voor een Duits-Nederlands stelsel, was in die tijd nog bepaald geen sprake van een eenduidige opvatting over het gymnastiekonderwijs en liet de kwaliteit van dat onderwijsvak dikwijls te wensen over. Maar als in 1889 de 'vrije en ordeoefeningen der gymnastiek' onder de letter
j in de nieuwe wet op het lager onderwijs zijn aangenomen, betekende dat dit leervak op alle lagere scholen onderwezen moest worden en dat vele (aanstaande) onderwijzers en onderwijzeressen zich in dat vak moesten bekwamen.
De geschiedenis van de Nederlandse schoolgymnastiek wordt gekenmerkt door 'strijd' en pas door het optreden van
J.A. van der Boom
kreeg de Duits-Nederlandse gymnastiek een eigen gezicht (met o.a. ) en is een stap gezet in de richting van eenheid van werken. Intussen was door de 'methode Maul' in Nederland bekend geworden. Van den Boom is sterk beïnvloed door Maul, wiens geschriften hij als 'standaardwerken' beschouwde. Gymnastiek bestond uit: oefeningen zonder toestellen (vrije oefeningen, gereedschapsoefeningen,- ordeoefeningen en zaalspelen), oefeningen aan toestellen; openluchtspelen en schoolmarsen.
Ook over de doelstellingen van de schoolgymnastiek was overeenstemming: het bevorderen van de gezondheid; het doen gewennen aan een goede en esthetische lichaamshouding; het ontwikkelen en bevorderen van wilskracht en zelfbeheersing; het aankweken van moed, zelfvertrouwen en tegenwoordigheid van geest; het aanbrengen van slagvaardigheid, behendigheid en volhardingsvermogen.
Twee gebeurtenissen hebben rond 1910 beroering gebracht binnen de toenmalige gymnastiekwereld: de introductie van de
'Zuidermethode'
door
W.H. Nijsten
en de publicatie van
Het Zweedse stelsel van gymnastiek
van
W.P. Hubert van Blijenburg
. Ondanks deze strubbelingen bleef de Duits-Nederlandse schoolgymnastiek de toon aangeven tot 1920. In dat jaar werd de
'Haagse Kweekschool'
geïntroduceerd en brak er een nieuwe periode aan in de schoolgymnastiek.
Suggesties voor doorstuderen
- Spieß, A. (1847). Turnbuch für Schulen als Anleitung für den Turnunterricht durch die Lehrer der Schulen. Basel: Schweighauser, 398 p.
- Kramer, J.P. en Kugel, J. (1974). Geschiedenis van de lichamelijke opvoeding in Nederland. Jan Luiting Fonds nr. 24, p.31-39.
- Kugel, J. (1995). Beknopte geschiedenis van de gymnastiek. Haarlem: De Vrieseborch, p.32-41; 120-123.
- Kugel, J. (1986). Geschiedenis van de gymnastiek. Haarlem: De Vrieseborch, p. 244; 246.
- Kramer, J.P. (1960). Adolf Spieß. Het leven en werken van de grondlegger van de schoolgymnastiek. In: De Lichamelijke Opvoeding, nr. 4, p.79-84; nr.5, p.99-104.
Literatuurverwijzingen
- Kramer, J.P. en Lommen, N. (1987). Geschiedenis van de lichamelijke opvoeding in Nederland. Zeist: Jan Luiting Fonds (nr. 44), 123 p.
- Kugel, J. (1986). Geschiedenis van de gymnastiek. Haarlem: De Vrieseborch, 255 p.
- Schagen, K.H. van (1926). De lichamelijke opvoeding in de laatste drie eeuwen. Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar.
- Boom, J.A. van der (1918). De toesteloefeningen voor mannelijke en vrouwelijke leerlingen der lagere, meer uitgebreid lagere en hoogere burgerschool. Haarlem: Tjeenk Willink & Zoon.
- Kleindienst-Cachay, C. (1980). Die Verschulung des Turnens. Bedingungen und Folgen der Institutionalisierung der Leibesübungen in den öffentlichen Schulen. Schorndorf: Karl Hofmann.
Externe links
Auteur: Jaap Tuinenga (versie 2012 en 2018)
Duits-Nederlandse Schoolgymnastiek (met 4-en door het midden en uitval zijwaarts): nabootsing in 1973 o.l.v. Marius Kruyne met leerlingen van het Vossius Gymnasium te Amsterdam.