De
Duits-Nederlands(school) gymnastiek
(1886-1920) kwam vanaf 1900 in botsing met een veelheid van . Ook vanuit Nederland ontstond echter verdeeldheid. Dat geschiedde vooral door
Huub Nijsten
, die een variant ontwikkelde van de Duitse gymnastiek van Spiess-Maul.
Vanaf 1904 ventileerde Nijsten regelmatig zijn opvattingen. Dat leidde in 1911 tot zijn handboek
De vrije en gereglementeerde Gymnastiek. Nijsten had voornamelijk aanhangers in het zuiden, waardoor zijn 'gymnastiek' de naam Zuidermethode kreeg. In zijn handboek hanteerde hij een andere indeling van de traditionele oefenstof en stelde een nieuwe terminologie voor. Nijsten schaarde zich daarmee onder de bestrijders van de
Zweedse gymnastiek
.
Nijsten onderscheidde in zijn handboek twee soorten gymnastiek: de vrije gymnastiek en de gereglementeerde gymnastiek. Na het theoretisch gedeelte beschreef hij in het praktisch gedeelte de leerstofvolgorde en werkte die uit voor alle schooljaren.
De nomenclatuur van Nijsten zaaide verwarring. Dat was reden voor de KNVLO om een nomenclatuurcommissie in te stellen. Met de benoeming van Nijsten in 1913 tot
inspecteur
werd zijn invloed echter alleen maar groter. Het zogenaamde (1916), met veel van de terminologie van Nijsten, scherpte de aan en gaf aanleiding tot discussie en polemiek.
De afscheiding van de
Zuiderafdeling
van de KNVLO in 1919 isoleerde Nijsten geenszins. Toen Nijsten in 1924 het
CILG
oprichtte, en ook directeur werd, kreeg hij bovendien de kans studenten op te leiden volgens zijn opvattingen. De CILG-docenten waren wel op de hoogte van alle nieuwe ontwikkelingen maar durfden de discussie met Nijsten niet aan.
Van het handboek van Nijsten verschenen acht drukken (1911, 1913, 1917, 1920, 1923, 1926, 1930 en 1932). De toenemende populariteit van spel/sport werd enigszins zichtbaar in de derde druk. Deze werd door Nijsten als uitgangspunt genomen voor bovengenoemd
Regeringsboek. In de vijfde druk werd oefenstof toegevoegd voor het (nieuwe) zevende leerjaar. Enkele concessies in de richting van spel en sport werden zichtbaar in de zesde druk; Nijsten voegde werpbalspelen en slagbalspelen toe aan de vrije gymnastiek. De zevende druk bevatte een gewijzigde beschrijving van het doel van de schoolgymnastiek, de theorie van het bevel en de leidingtekens, de beperkt vrije oefeningen, de stokoefeningen, de repeteeroefeningen en de aaneengeschakelde passen. Nijsten was niet te stuiten en breidde uit en beschreef nader in de achtste druk. Die verscheen op het moment dat de interesse van de meeste vakleraren bij de 'nieuwe richtingen' lag.
Op de andere ALO's kon men niet om de Zuidermethode heen. Dat kwam omdat het ene jaar Nijsten voorzitter van de examencommissie was en het andere jaar M. Graafland. Generaties studenten werden daarom opgezadeld met een dubbele stofindeling en terminologie: die van Nijsten en van Johan van der Boom. Als het diploma eenmaal behaald was, maakten de geslaagden in de doolhof van stelsels en ontwikkelingen uiteindelijk hun eigen keuze.
Met het overlijden in 1933 van zowel
J. van der Boom
als H. Nijsten kwam een einde aan de onderlinge strijd en verloor de 'Duitse schoolgymnastiek' snel aan invloed. In de rij vakgenoten die meewerkten aan de ontwikkeling van de Duitse School in Nederland werd Nijsten met zijn Zuidermethode door
Klaas Rijsdorp
'het terminaal type in rationalistische zin' genoemd.
De Zuidermethode was sterk persoonsgebonden. Nijsten had moeite met de nieuwe ontwikkelingen en veranderde de aard van zijn oefeningen in de loop der jaren niet essentieel. Het bleef gymnastiek waarin alles vrij formeel en gereglementeerd was waardoor zijn gereglementeerde gymnastiek de jeugd niet aansprak. Ondanks een dominantie van meer dan twintig jaar, is de Zuidermethode uiteindelijk niet vernieuwend geweest.
Vrije en gereglementeerde gymnastiek
Onder de vrije gymnastiek vielen de gymnastische spelen en alle takken van sport. Bij de uitvoering hoefde men geen rekening te houden met een 'streng' voorgeschreven vorm, richting en regelmaat.
Bij de gereglementeerde gymnastiek moesten allen bewegingen/oefeningen uitgevoerd worden volgens een 'streng' voorgeschreven vorm, richting en regelmaat. Categorieën:
- A oefeningen zonder gereedschappen;
- figuuroefeningen/ordeoefeningen in het vormen, beschrijven en doorlopen van figuren;
- het nabootsend onderwijs: de nabootsingsoefeningen en nabootsingsbewegingen (beroepen, machines) alsmede de nabootsingsspelen met en zonder zang;
- vrije oefeningen in standen, in het voortbewegen, gemengde oefeningen;
- B oefeningen met gereedschappen;
- handgereedschappen (stok, staaf, bal, halter, boog, hoepel, knots);
- handtoestellen (korte springtouw, lange springtouw, polsstok);
- werktuigen (toestellen).
- C combinatie van A en B.
Suggesties voor doorstuderen
- Nijsten, W.H. (1911). De vrije en gereglementeerde gymnastiek voor de lagere school, deel I (zonder werktuigen). Groningen: Wolters, 352 p.
- Nijsten, W.H. (1912). De theorie en de practijk der gymnastiek voor het examen van vak J. Groningen: Wolters, 64 p.
- Korpershoek, J.M.J. (1917). De Nomenclatuur-keuze voor het Regeeringsboek. De Lichamelijke Opvoeding 5e jaargang (No. 5, 6 en 7: 93-96; 109-112; 127-132).
Literatuurverwijzingen
- Tilborg, C.G.A.T. van (2000). Sedimenten van sentimenten: 75 jaar Academie voor Lichamelijke Opvoeding Tilburg. Tilburg: Fontys Sporthogeschool. Deel 1: Status nascendi 1924-1956, p. 31-45; 102-113;
- Rijsdorp, K, Kramer, J.P. (red.; s.d.). De ontwikkeling van de stelsels van lichamelijke opvoeding (verzamelde opstellen deel I). Den Haag-Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, p. 52-59. Het betreft het opstel van Koning, L (overgenomen uit De lichamelijke opvoeding 1913: laatste nummer; 1914 no. 1 p. 14-15; no. 2 p. 34-38). De vrije en gereglementeerde gymnastiek (zonder werktuigen) voor de lagere school door W.H. Nijsten.
Auteur: Kees van Tilborg
Duits-Nederlandse Schoolgymnastiek (stok en brug): nabootsing in 1973 o.l.v. Marius Kruyne met leerlingen van het Vossius Gymnasium te Amsterdam. Bron: Beeld en Geluid.